(op de heenweg)
In de bloeiende bomen aan weerszijden van de brug zingen mussen, vinken, merels.
Bij de kruising toetert auto twee naar auto één dat het licht op groen staat. Mevrouw twee op het fietspad schrikt op, wuift naar de auto's en rijdt vol op het achterwiel van mevrouw één, die nog wacht voor het rode fietsertje. Ze verontschuldigen zich aan elkaar tot het kruispunt vrij is en we over kunnen steken.
Verderop schreeuwen een paar steigerbouwers lachend naar elkaar dat ze er niks van bakken, dat die moer niet vastzit en de boel zo neer gaat en of iemand nog koffie wil. Hun jassen liggen op een stapel stangen.
Op hetzelfde hoekje zag ik een week of wat geleden een meisje van misschien een jaar of drie vanaf haar kinderzitje naar opa en oma roepen
Au revoir! Au revoir!
Het is misschien zo dat god dood is maar het is niet alsof er niemand luistert. En alles, alles bidt.
(op de terugweg)
De mevrouw die voor mij rijdt stapt plotseling af. Ze plukt een kwijtgeraakte knuffel van het fietspad en legt hem bij een boom op de stoep.
Dit is mooi.
ReplyDeleteQuanta delectatione hanc fabulam stupens perlegerim, satis exprimere non possum.
ReplyDeleteDank. Dank.
ReplyDeleteCaecus quae testudo facit, delineat, edit,
ReplyDeleteomnia cur superant? Altius ille videt.
Gossie... ik ga blozen, hoor...
ReplyDeleteSweet hoor, zo moet het.
ReplyDeleteDank je!
Delete