Saturday, October 8, 2011

De sneeuw


     Op een van de laatste dagen van het jaar begon de dominee te sneeuwen.

     Het was toevallig net een zondag en de eerste, dikke vlokken dwarrelden traag en ongezien van zijn gebogen hoofd over de kansel in het half-duister van de kerk.
     De gouden kroonluchters hadden echter al jaren hun vermogen om de aandacht van de kinderen een heel gezang lang vast te houden verloren. Al gauw staarden tientallen gezichtjes doodstil en met open mond naar het hoopje sneeuw dat zich in de opengeslagen Bijbel had verzameld.
     Stem na stem verdween uit de trage samenzang tot eindelijk de laatste echo verstomde.

     De dominee zag nu ook dat alles niet was zoals het anders was op zondag. Verstoord veegde hij die rommel van de Schrift en zag de sneeuw van zijn armen vallen. Ze moesten wel een grap met hem uithalen. Maar opkijkend in de hoogte zag hij niets anders dan de duisternis van de winterochtend, bovenin de gewelven van zijn oude kerk.
     Zonder een woord te wisselen verliet Schiedammer na Schiedammer het gebedshuis, de dominee achterlatend op de kansel, verbouwereerd en lamgeslagen, omhuld door stuivende sneeuw.
     Toen het geschuifel van de laatste laars of klomp was verdwenen, klonk alleen het zachte gesnik van zijn vrouw nog door het schip.

     Die dag vermeden de Schiedammers elkaar en bijna iedereen bleef binnen om piekerend in het vuur te staren of de handen te sluiten rond stomende mokken chocolademelk. Niemand weet dan ook wie na de dominee de eerste was. Tegen de avond zaten echter al zeker tientallen dorpsgenoten in hun stoel te sneeuwen.
     Het begon met een paar vlokken op je schouders of in je schoot en nog geen halfuur later sneeuwde je overal, tot je kleren klam en zompig waren en de sneeuw kniediep op het vloerkleed lag.

     De dokter deed niet meer dan mompelen wanneer er iemand bij hem kwam. Hij zat in zijn nachthemd en slaapmuts achter zijn bureau, vlak naast een roodgloeiende kachel, zijn spreekkamer nog nat en kil van voorgaande nachtelijke bezoekers. Nix spontanea. Hiems flagrans de cute. Hmm. Hij krabbelde elke patiënt in zijn notitieboek maar tegen de tijd dat het al bijna licht werd en hij eindelijk wou gaan slapen zag hij ook zelf de eerste vlokken rond zijn pantoffels waaien.

     De nacht was ondraaglijk.
     In bijna elk gezin was wel iemand getroffen en geen kruik of stoof bleek opgewassen tegen zoveel sneeuw. Matrassen raakten al snel doorweekt. Vuile, smeltende smurrie hoopte zich in de bedsteden op.

     Uiteindelijk wist niemand iets anders dan de getroffenen naar buiten te sturen. Daar zaten ze dan op krukjes of stoelen, of stonden ze, op straathoeken, bij pompen, aan de dichtgevroren haven. Zelfs in de heuvels en op de duinen en aan de randen van het bos stonden ongelukkige Schiedammers, schaduwen in stuivende wolken, en vulden de hemel met sneeuw.
     De wind dreef sneeuwbanken op in de straten en blies langzaam verschuivende rillen over de verlaten Brink.

     Het werd stil in heel Schiedam.

     De wind huilde wekenlang onafgebroken. Heel zelden, wanneer een getroffene uitgeput door zijn knieën zakte, of wanneer iemand haastig om een snelle boodschap ging, hoorde je het knappen van versgevallen sneeuw.

     "Heel ver in het zuiden", zeiden de ouders tegen hun kinderen, "is de zomer. En als die niet hier komt, gaan wij daar naartoe."

     "De zomer", fluisterden ze tegen elkaar in bed. De zomer!

2 comments: