Op een koele avond in de vroege herfst wilde Marre de maan opeten.
Ze had niet eens zo’n honger eigenlijk en het was ook al bijna tijd voor bed. Maar de maan was helemaal vol en hing net boven de daken en zag er zó heerlijk zoet en romig uit!
Zou de maan alleen wel eetbaar zijn? Voorzichtig brak ze een stuk van de rand. Daarvan beet ze weer een kleiner stukje af, waar ze zorgvuldig op kauwde.
Het duurde niet lang of er zat al een hele moet in de rand van de maan. Marre schrokte met grote happen hele brokken maan naar binnen. Ze zag echter algauw dat ze in haar eentje de maan niet op zou krijgen. Kordaat veegde ze haar mond af en klopte bij het dichtstbijzijnde huisje aan.
“Heh? Wat?”, zei de slager, die daar woonde, met een slaperige stem. Hij droeg al een slaapmuts en een nachthemd en beschermde met één hand zijn kaarsje tegen de tocht. Achter zijn rug vroeg zijn vrouw wie daar was, zo in het holst van de nacht. Bovenaan de trap gluurden nieuwsgierige kinderen om het hoekje om te zien wat daar toch voor onverwacht bezoek was.
“Marre?”, zei de slager, die iedereen wel kende.
“Pardon dat ik zo laat nog stoor. Ik eet vanavond de maan op maar het is, denk ik, te veel. Zou u misschien willen helpen? Of mevrouw, of de kinderen misschien?”
“Natuurlijk, ” zei de slager meteen en pakte al hun messen en vorken en de houten napjes van de kinderen, “we helpen allemaal!”
Toen ze met zijn allen aten ging het allemaal een stuk sneller en al vlug was alleen helemaal bovenaan een stukje van de rand van de maan nog heel.
Het werd ook vlug steeds drukker in de straat waar de maan nu boven hing. Late voorbijgangers besloten allemaal een hapje mee te eten en de kinderen van de slager renden af en toe weg om een vriendje of vriendinnetje wakker te maken, die dan meestal meteen op kwam dagen met al diens broertjes en zusjes en ouders in toom.
En wat móest iedereen lachen toen Bars, de man van de boldootkar, een brok van de maan aan zijn paard gaf, die er bedenkelijk op kauwde.
Zo’n samenscholing gaat natuurlijk wel gepaard met enig rumoer en kan niet lang onopgemerkt blijven. Net toen Lange Pijk, de visser, aan het bovenste randje van de maan wou beginnen, kwam Smeersok, de veldwachter, al aangerend terwijl hij hard op zijn fluitje blies.
“Hela, hela! Wat gebeurt er hier?”
“Wij eten de maan op!”, klonk het luid van alle kanten.
“Maar dat gaat zomaar niet! Wie is er verantwoordelijk voor dit opstootje? En snel wat!”
Marre kon niets zeggen. Ze had haar mond vol maan. Ze stak dus maar breed lachend haar hand op.
“Juist, jongedame. De maan opeten? Belachelijk. Meekomen jij! Naar het bureau.”
Marre werd ruw bij haar pols gegrepen. Maar dát lieten de Schiedammers niet zomaar over hun kant gaan. Lubbe, de timmerman, dook bovenop de norse veldwachter en trok hem van het worstelende meisje los. Smeersok krabbelde op handen en voeten tussen de etende dorpelingen door om weg te komen, maar hij zag de slager en de visser en zelfs de zwijgzame hoefsmid al op hem afkomen met gloeiende kruimels maan nog in hun baard. Woedend hief hij zijn wapenstok.
Had hij dát nu maar niet gedaan…
Iedereen draaide zich tegelijk om.
Iedereen had holle, doorschijnende ogen.
Iedereen droop het lichtende sap van de maan uit de mondhoeken en op de borst, waar het hun kleren vlekte.
Iedereen greep met graaiende, verkrampte handen naar de veldwachter, die in paniek in een struik viel.
Niet veel later hing de maan boven de Brink. Er was niet veel van over. Overal waren lange tafels neergezet waaraan iedereen kon zitten. De bakker had het op zich genomen om grote hompen van de maan te snijden, die op dienbladen werden rondgedeeld. Maar hij liet het niet na om in zijn vrije hand altijd een flink stuk maan te hebben om ook zelf enorme happen van te nemen!
De grond tussen de bankjes was bezaaid met stralende kruimels en korsten en resten, en iedereen die écht niets meer eten kon, viel zomaar waar hij zat of lag in slaap. Bijna niemand zei iets, anders dan om nog wat meer te vragen, en de Brink ruiste van het snurken en smakken en kauwen.
Pas toen het in het oosten alweer licht begon te worden en de kale graat van de maan onder ging, pas tóen viel Marre zelf in slaap en rolde het kurken knikkertje uit het fluitje van de veldwachter over de kademuur in zee.
Hij's weer goeedd.
ReplyDelete