Tuesday, December 9, 2008

Overgrootvaders hoed

Terwijl ik door een doos met wat oude spullen heen ging, vond ik deze foto.


In dezelfde envelop zat ook deze brief, gericht aan mijn overgrootmoeder.

Mijn liefste Elisabeth,

Maandagmorgen jongstleden is uw liefhebbende echtgenoot toch zoiets zonderlings geschiedt! Gij weet dat zijn oom Henri bij wederkomst uit Batavia zijn Baboe had medegebracht, vrezende dat de jonge Albert, het vaderland nooit aanschouwd hebbende, anders vreeselijken heimwee naar de kolonieën zou ervaren. En gij weet ook dat men de Indiër wel uit de kampong kan halen, maar dat het toch alleszins zwaarder valt de kampong uit de Indiër te halen! En geldt dit de Indische vrouw niet dubbel en dwars?

Welnu, zoals te doen gebruikelijk ontmoette ik Oom Henri des maandags voor koffie en het bespreken van de laatste krantenberichten. De Baboe bediende ons, omdat Albert reeds ter school was gegaan, maar vroeg Henri gelegenlijk kortstondig belet om haar Mohammedaanse gebeden te verrichten.

Ik schoot in de lach, en Henri evenzo, want hadden wij niet nog de afgelopen week juist dit precieze onderwerp met elkander besproken? Beste Oom, had ik hem gezegd, als het u dan niet lukt een goed Christenmens van haar te maken, maak haar dan toch in ieder geval een Socialist!

Welnu, het scheen dat onze pogingen haar aan heidensche toestand van onderworpenheid aan de meest verwerpelijke bijgeloven te ontrukken deze koppige Indische niet konden bekoren! Bij het verlaten van de serre, alwaar Henri en ik onze koffie en elkanders beschaving plegen te genieten, raakte haar hand mijn hoed, die ik achteloos op een bijzettafel had gelegd, zoals het een zelfverklaard volgeling van nieuwe moraal betaamt. En terwijl haar hand mijn kostelijke hoofddeksel beroerde meende ik haast dat ik haar enige woorden in God-weet-welke wildentaal hoorde mompelen.

Ik kan je niet verhelen, mijn liefste, dat mij een rilling over de rug liep. Oom Henri weet mijn ongemak echter aan mijn natuurlijk tere gemoed en de kracht van de vers gebrande koffie en ik liet het daarbij.

Maar des avonds na gedane zaken teruggekeerd in mijn logement bleek mijn vermoeden dat de verdomde min mijn hoed vervloekt had toch niet slechts aan mijn fantasie ontsproten te zijn. In het duister van mijn kamers leek de band omgeven door een griezelig gloeisel, waarvan de kleur te zwak was om door mij met zekerheid te kunnen worden vastgesteld. Ik ontstak de gaslampen niet, maar legde de hoed voor mij op de schrijftafel, in de hoop dit verschijnsel nader te kunnen bestuderen.

Niet lang zat ik daar -nog nauwelijks had ik mijn aantekeningenboek geopend en mijn pen in de inkt gedoopt- of een phenomeen nog phantasmagorischer dan het schijnsel deed zich voor!

Ongedragen door zichtbare krachten rees mijn hoed op in de lucht! Omringd door het zelfde kleurloze licht en zacht draaiend rond zijn as hing hij voor mij, boven mijn schrijftafel, in het duistere logement.

En terwijl de hoed zo voor mij hing werd mijn gestel bevangen door een ongekende sensatie, een beweging van het hart zoals ik mij voorstel dat de derwisjen van Iestanboel of de Fakiers van Hindoestan die ervaren. Het was alsof een golf in mij oprees en mij woorden in de mond legde die ik daarvoor nog niet kende. Onwillekeurige richtte ik mij op en sprak, tot mijn eigen verbazing en met een stem hees van waanzinnige vreugde:

I-aa! I-aa! Koedoeloe Ftaan! I-aa! I-aa!

Toen wist ik nog niet wat dit al betekende, maar, och Elisabeth, de hoed spreekt tot mij! Wonderbaarlijke verhalen! Over mijn Heer, mijn Meester, die slaapt onder de oceaan! Het is of hij, de Verschrikkelijke, elke nerf van mijn lichaam, elk kanaal van mijn bloed, vult met zijn Honger!

Het spreekt vanzelf dat ik nog de volgende dag mijn goede Oom Henri de geschiedenissen van Koedoeloe in Riljeh heb verteld, en Margot, zijn lieve vrouw. En ook tot hen heeft de hoed gesproken. Vol vreugde hebben zij hun Albert aan de Donkere geschonken op een tafel van bloed en beenderen!

En och, mijn schoonste, mijn heerlijkste Elisabeth, u kan ik dit heerlijke nieuws toch ook niet onthouden. Kom naar A_____! Als gij aankomt zal, via de loge van Henri en mijn vrienden in de Kerk, elke goede burger van deze stad zich tot Koedoeloe's slaven mogen rekenen! Reeds nu branden er giftige toortsen van geofferd vet op elke hoek van elke straat.

Toon de fotografische afdruk van de Hoed die ik u stuur aan de mismaakte wachters bij de stadspoort, opdat ze u door zullen laten. Kom snel naar A_____! Vlucht, wijl zulks nog kan!

Red uzelve, alvorens Koedoeloe ontwaakt! Ik zal nu gaan, naar de kamer waar de Baboe met haar klewang wacht.

De brief was niet ondertekend.


(Foto: George Eastman House via The Best of Life. En met dank aan H.P. Lovecraft en Heer Cthulhu, uiteraard.)

No comments:

Post a Comment